Nieuws Actueel
De allerlaatste kolenboer

Aan een van de gevels in de Amsterdamse Bentinckstraat - Staatsliedenbuurt - hangt kleine, onopvallende lichtreclame met het woord 'kolen'. De openstaande houten deuren bieden zicht op stapels hout, butagasflessen, balen turf en zakken kolen. Op de stoep staat kolenboer Rob Kock (69): grove grijze bakkebaarden, stoere kop. Om zijn schouders spant een beige leren jack, zijn handen diep weggestopt in de jaszakken. Hij beziet de lucht alsof zich daar iets bijzonders voltrekt. Een passant rinkelt met de fietsbel. Kock steekt traag zijn hand op. Het is alsof de tijd hier even stilstaat en jachtig Amsterdam ver weg is, schrijft Het Parool.
Kock verkoopt antracietkolen in verschillende maten, bruinkoolbriketten voor de open haard of allesbrander, brandhout, petroleum en gas. Slechts een handvol vaste klanten heeft hij deze week ontvangen. "December was vrij druk, maar in januari houden de mensen na de drukke feestmaand vaak de hand op de knip. Dan trekken ze liever een extra trui aan. Maar zodra het gaat vriezen, komen ze weer. Niet in groten getale, hoor. Het is een select groepje. Nieuwe klanten krijg ik er zelden bij."
Serieuze winters
Vroeger, toen het aardgas nog niet zijn intrede had gedaan, was dat wel anders. De Bentinckstraat telde maar liefst vier kolenboeren. Kocks vader opende er in 1936 zijn kolenhandel. Het was een tijd van keihard werken, van serieuze winters, van mannen met roetzwarte handen, zwoegend met handkarren vol kolen. Kock werd geboren tegenover de brandstoffenhandel. Als jongen hielp hij zijn vader vaak. In 1978 nam hij de zaak over. "Ik ben opgeleid als meestertimmerman en werkte jaren in de bouw. Toen die ouwe van me de boel wilde wegsaneren, heb ik dat tegengehouden. Ik wilde de handel overnemen. Hij verklaarde me voor gek. Veel kolenboeren waren gestopt, omdat iedereen overging op aardgas. Maar ik zag het wel zitten; ik vond het leuk om met mensen om te gaan, en je kreeg lekker meteen contant uitbetaald."
Kock grinnikt. "Nu ben ik laatste der Mohikanen," zegt hij. Aan stoppen denkt hij niet. "Nee hoor, ik zing mijn tijd wel uit hier. Tot mijn dood aan toe." Zijn klanten komen uit de buurt, maar ook uit Osdorp, Amstelveen, Zwanenburg en Almere. "Sommigen moeten niets hebben van de grote energiejongens, anderen houden gewoon van de gezellige warmte van een kolenkachel. Zelf verwarm ik mijn huis ook met kolen. Natuurlijk! Ze branden veel langer dan hout en zijn daardoor goedkoper."
Maar hoe vurig zijn pleidooi voor zijn koopwaar ook is, Kock beseft dat de tijden zijn veranderd. "Antieke kachels en open haarden zijn weliswaar populair, maar niet iedereen stookt met kolen. Veel huizen in de stad hebben bovendien geen schoorsteen meer - die worden bij renovaties gesloopt. Dan houdt het al op."
'Vijfies', het kleinste formaat antractietkolen, heeft hij uit het assortiment gehaald, omdat de kachels daarvoor niet meer bestaan. Vooral naar de drietjes, de grotere kolen, is nog vraag. Eén zak kost 5,50 euro en 38,50 euro voor één mud (ongeveer honderd liter). In zijn winkel staan een klassieke potkachel en een zwarte kolenkit, aan de wanden prijken foto's uit vroegere tijden en aan het plafond zijn met touwtjes oliekannen van bewoners bevestigd. "Dan kunnen ze er nog eens naar komen kijken, als ze dat willen," legt Kock uit. Hij geeft een weemoedig klopje op de potkachel, toont trots een foto van de Bentinckstraat in de jaren twintig, maar spreekt erover met de nonchalance van een man die de wereld allang doorheeft.
Enige hang naar nostalgie of een al te gretig verlangen naar historische feiten drukt hij schouderophalend de kop in. "Tachtig jaar bestaat dit. Zoiets, ja. Maar ik maak me daar niet zo druk om."
Volle Chevrolet
Dat het ontstaan van de zaak kort beschreven staat op zijn website, verbaast hem: "Website? Heb ik die dan? Ik heb niet eens een computer!" Kock produceert een lach die gierend de hoogte in gaat. Hij heeft geen idee wie die hippe website over zijn brandstoffenhandel online heeft gezet. Een rondzingende anekdote over Limburgse mijnwerkers die met de trein naar Amsterdam kwamen en zijn vader op het station zakken met kolen overhandigden, ontkracht hij met een achteloos wegwerpgebaar: "Allemaal verzonnen. Mijn vader ging die kolen gewoon bij de groothandel aan de Westerdoksdijk halen. Eerst met de handkar en later met een Chevrolet."
Tegenwoordig worden de kolen bezorgd. Die zijn afkomstig uit Engeland en Duitsland en komen via een groothandel in het oosten van het land naar Amsterdam. Het hout haalt Kock zelf op met zijn aanhanger. Hij zijgt neer in zijn rommelige, met muntstukken, pennen en papieren bezaaide kantoortje. "Je moet hier niet te nauw kijken. Het is een mannenwereld; poetsen doe ik niet."
De telefoon rinkelt. Het is zijn vrouw met wie hij op de derde etage boven de zaak woont. "Mijn brood staat klaar," verklaart Kock. Hij sjokt naar boven, waar de kolenkachel behaaglijk snort.