De rechtszaak had betrekking op een Nederlandse werkgever en een uit Nigeria afkomstige asielzoeker die graag met elkaar verder wilden na het verstrijken van het dienstverband. Maar omdat de medewerker al 24 weken voor zijn werkgever had gewerkt, kreeg hij geen nieuwe werkvergunning. Hij wachtte daarom 28 weken alvorens opnieuw een aanvraag te doen. Het UWV keurde die aanvraag goed, maar na 24 weken werd hem opnieuw de toegang tot de arbeidsmarkt ontzegd.
Dat had het UWV volgens de rechter niet mogen doen, omdat daarmee de toegang tot de arbeidsmarkt "onnodig wordt beperkt". Daarmee is het handelen van het UWV in strijd met de Europese opvangrichtlijn. Die stelt dat lidstaten van de Europese Unie ervoor moeten zorgen dat asielzoekers 'daadwerkelijk toegang' tot de arbeidsmarkt hebben, uiterlijk negen maanden nadat zij een asielverzoek hebben gedaan. De rechter is van oordeel dat deze daadwerkelijke toegang kan worden uitgelegd als 'effectieve toegang'. En juist daarin werd de asielzoeker door het UWV beperkt.
Bevorderen integratie
Het UWV meende dat meer werken een signaal kan afgeven dat "permanent verblijf in Nederland mogelijk is". Maar daar gaat de rechtbank niet in mee. "Wanneer de asielzoeker tijdens de asielprocedure werkzaamheden verricht, zal dit de integratie in Nederland bevorderen", aldus de rechter.
Ook het argument dat terugkeer naar het land van herkomst moeilijker is wanneer de medewerker zijn arbeidsrelatie met de werkgever verder ontwikkelt, hield geen stand. Zo is een van de voorwaarden voor een werkvergunning dat de werknemer rechtmatig in Nederland verblijft. Als een asielaanvraag wordt afgewezen, is daar niet langer sprake van. De rechter vindt dan ook dat er geen sprake is van een belemmering als het gaat om terugkeren naar het land van herkomst.