De zero-emissiezones zijn veel ondernemers een doorn in het oog. Drie op de vier ondernemers werken in een stad waar zij te maken hebben met de aangescherpte regels. Dat terwijl het grootste deel van de ondernemers nog niet in een bus rijdt die de zero-emissiezones in mag. Slechts 6 procent van de ondernemers rijdt in een elektrische bus, blijkt uit de peiling van Vlok.
Onduidelijkheid onder ondernemers
Behalve dat ondernemers voornamelijk nog in dieselbussen rijden, weet een groot deel van hen ook niet of zij met hun bus de stad nog in mogen. Bijna de helft van de ondervraagden denkt dat ze dat nog wel mogen. Daarnaast blijkt dat 90 procent van de ondernemers nog geen gebruik heeft gemaakt van de subsidies die er zijn om de aanschaf van een elektrische bus aantrekkelijker te maken.
De belangrijkste reden dat de ondernemers nog geen elektrische bus hebben aangeschaft, is dat het financieel en technisch gezien voor hen niet haalbaar is. De aanschafprijs ligt te hoog, de bussen hebben een te beperkte actieradius of de laadinfrastructuur ontbreekt nog, volgens de ondernemers.
‘Overgang moet haalbaar zijn’
„Iedereen wil schonere steden, maar de omschakeling naar een elektrische bus moet wel haalbaar zijn voor vakmensen”, zegt Vlok-directeur Dennis Kosten. „Kleine zelfstandigen kunnen de overstap vaak niet maken, terwijl juist zij snel en flexibel kleine klussen uitvoeren voor bewoners in de stad.”
Als die ondernemers straks de stad niet meer in kunnen dan zullen vooral de consumenten daar de dupe van zijn
Dennis Kosten
Voor iedereen is het belangrijk dat de ondernemers nog de stad in kunnen, bepleit Kosten. „Als die ondernemers straks de stad niet meer in kunnen, dan zullen vooral de consumenten daar de dupe van zijn. De tarieven zullen omhoog moeten en uiteindelijk betalen zij de rekening. En als de vakmensen de stad niet in kunnen, dan zal dit zorgen voor langere wachttijden.”
De maatregelen rondom zero-emissiezones roepen al langer negatieve reacties op onder ondernemers. Zo ging de satirische ‘kruiwagenvideo’, waarin Thijs Glimmerveen als bouwvakker met een kruiwagen vol gereedschap in de trein naar Utrecht Centraal stond, met miljoenen views viraal. Ook kiezen steeds meer ondernemers ervoor geen klussen aan te nemen in de zero-emissiezones van steden. Zo gaan stukadoors en dakdekkers het centrum van Delft niet meer in en doen ze hun klussen wel in buitenwijken.
Boetes vanaf 1 juli
Waar tot op heden nog geen boetes uitgedeeld werden, gaat daar vanaf 1 juli verandering in komen. Eerst ontvingen ondernemers nog een waarschuwingsbrief, maar voor de gemeenten die sinds 1 januari 2025 een zero-emissiezone hebben, betekent dit dat vanaf 1 juli 2025 geen waarschuwingsbrieven meer worden verzonden. Ondernemers die de milieuzone inrijden waar dat niet mag krijgen vanaf 1 juli een boete.
Een paar opvallende uitkomsten:
• 73 procent van de vakmensen werkt in steden waar per 1 januari 2025 een zero-emissiezone is of wordt ingevoerd.
• 91 procent rijdt nog op diesel, voornamelijk in een bestelbus. Slechts 6 procent gebruikt of heeft een elektrische bestelbus besteld.
• 45 procent denkt dat hun voertuig per 1 juli 2025 nog de zones in mag, terwijl 26 procent dat zeker niet mag en 9 procent het niet weet.
• 90 procent heeft nog geen gebruikgemaakt van subsidies zoals SEBA of AanZET; slechts 3 procent heeft al een elektrisch voertuig besteld.
• 62 procent heeft geen actie ondernomen richting overstap naar elektrisch vervoer, waarvan de helft aangeeft dat dit financieel of technisch niet haalbaar is.
• 51 procent vindt het invoeren van boetes vanaf 1 juli 2025 te vroeg; 12 procent noemt het begrijpelijk, de rest heeft geen mening ofvult ‘anders’ in.
De overstap naar de aangescherpte normen voor de zero-emissiezones komt voor ondernemers te snel, zegt Kosten. „Deze uitkomsten bevestigen dat een groot deel van onze achterban praktisch, technisch én financieel nog niet klaar is voor de overstap. Juist daarom is het van belang dat we als branchevereniging aan tafel zitten bij het ministerie en de gemeenten. Alleen daar kunnen we pleiten voor realistische overgangsregelingen, werkbare uitzonderingen en heldere communicatie.”